Op mijn 14e werd ik vegetariër. Van veganisme had ik toen nog nooit gehoord. Misschien was dat voor mij en mijn omgeving maar goed ook, want mijn keuze voor vegetarisme kon niet op veel steun en waardering rekenen. In mijn familie bestaat de warme maaltijd steevast uit aardappel, groente én vlees. In eerste instantie bleef voor mij iedere dag alleen aardappel en groente over. Ik durfde niet echt over mijn keuze te praten. Vlees eten is normaal en wat ik er ook over zou zeggen: ik zou als vegetariër een rare snuiter blijven. Zo voelde ik dat althans en dat was best frustrerend. Mijn reden om vegetariër te worden was dat ik het zielig vond voor de dieren, hoewel ik dat in mijn gedachten niet zo verwoorde. Ik wilde rationeler zijn en hield het erop dat ik tegen de bio-industrie was. In theorie had ik geen probleem met het eten van dieren als ik als een jager-verzamelaar zou leven. Toch heb ik nooit meer dieren gegeten, ook geen biologisch vlees of wild.
Jarenlang heb ik mijn vegetarisme op die manier verdedigd. Dat was ook in lijn met de opvatting in mijn omgeving: vlees eten is natuurlijk. Mensen om me heen rechtvaardigden op die manier hun consumptiepatroon en ik ook het mijne door te stellen dat de dieren die zij aten, niet op een natuurlijke manier werden gehouden. Nooit vroeg ik me af of het eten van dieren wel natuurlijk is. Laat staan dat ik me afvroeg of datgene wat natuurlijk is, automatisch ook goed is. Op een of andere manier was ik daar altijd vanuit gegaan. Ik begon pas op die assumpties te reflecteren toen ik aan de universiteit een filosofie vak volgde, waar ook aandacht was voor dierethiek. Ik denk dat ik toen een aantal oogkleppen heb afgezet, hoewel dat me behoorlijk moeite kostte. Je kan als mens in de gaten krijgen dat je eigen overtuiging niet klopt, maar om die overtuiging dan ook overboord te gooien, is niet makkelijk. Het eerste wat je vaak probeert is je originele overtuiging te rationaliseren.
Tegelijkertijd heb ik geleerd dat er altijd een plicht is om op je eigen handelen te reflecteren.
Een aantal jaar eerder was ik voor het eerst in aanraking gekomen met veganisme. Dat was toen ik begon met studeren. Twee studiegenootjes uit een ouder jaar bleken veganist te zijn. Ik vond dat, zacht gezegd, maar raar. Ik was vegetariër, maar waarom zou je geen melk drinken of eieren eten? Koeien geven toch melk? Kippen leggen toch eieren? De problemen die met de productie van melk en eieren gepaard gaan werden me pas later bekend, in de filosofiecursus. Tot die tijd dacht ik dat ik goed handelde door vegetariër te zijn. Misschien is dat, behalve vanwege mijn onwetendheid, logisch: wie denkt niet van zichzelf dat hij of zij goed handelt? Praten we niet altijd ons eigen gedrag goed? Zien we niet altijd verzachtende omstandigheden die ons onjuiste gedrag rechtvaardigen, ook al oordelen we wel over anderen? Ik geloof niet in het idee dat we allemaal diep van binnen weten wat goed en fout is. Als dat wel zo is, wordt die kennis in ieder geval sterk overschaduwd door de rationalisaties die we hanteren om ons eigen gedrag goed te praten. We doen dat allemaal. Het idee dat het eten van dieren natuurlijk en dus goed is, is hier een voorbeeld van.
Toen mijn onwetendheid over de vee-industrie werd weggenomen, ben ik het pad van veganisme ingeslagen. Tegelijkertijd heb ik geleerd dat er altijd een plicht is om op je eigen handelen te reflecteren. De keuze voor veganisme betekent niet dat je verder carte blanche hebt. Een betere wereld eindigt niet met veganisme, maar begint daarmee.
– Willem Vermaat